Luc Piron, geboren in Willebroek op 5 januari 1952, begint al vroeg te schilderen. In het Atheneum van Boom stimuleert zijn leraar tekenen hem om te kijken naar het werk van Constable en de Britse landschapsschilders. Dit wordt zijn eerste liefde. In die periode organiseert het Atheneum een tentoonstelling van Vic Gentils en Kamiel Van Breedam, waarvan Luc sterk onder de indruk raakt. Op zijn veertiende knutselt hij zelf een schildersezel in elkaar met latjes van een oude beddenbodem, om ook thuis, in de keuken, de studie van landschap, licht en wolken verder te zetten. Hij schrijft zich in aan de Mechelse Academie, waar hij ’s avonds en in het weekend leert tekenen en schilderen. Luc is vijftien als hij de overstap maakt naar de dag-academie. Het is daar dat hij ‘de stiel’ leert bij mensen als Frans Van den Brande en Geert Reussens. ’s Ochtends tekenen, in de namiddag grafiek en ’s avonds opnieuw tekenen. Met Guy Van Bossche, Marc Vanderleenen, Paul Van Eyck en Florent Vermeiren is hij in goed gezelschap. Daarna volgt het NHISK in Antwerpen. Samen met Thé Van Bergen komt hij als enige van 40 kandidaten door de strenge selectie. Hij is op dat moment 18 jaar.
Al tijdens zijn studies aan het NHISK valt de virtuoze speelsheid van zijn grafisch werk op. Droom en fantasie zijn nooit ver weg. Met een humor die soms licht en teder, dan weer tragisch of absurd aandoet, verwijst dit werk onder meer naar de traditie van het surrealisme en het magisch-realisme. Als 20-jarige student stelt hij voor het eerst individueel tentoon in de op dat moment befaamde galerie Mylène te Heist op den Berg. Tentoonstellingen volgen snel, in binnen- en buitenland, met onder meer de Biënnales van Senegal en New Delhi. Ook de media volgen dit met de nodige belangstelling.. Hoewel achter de op het eerste zicht onschuldige figuren in zijn tekeningen en etsen nogal wat kritiek schuilgaat, ziet de pers vooral de luchtige kant ervan. ‘… Die geest is speels, naïef, blij, verrassend. De figuren en taferelen komen uit het dagelijks bestaan, uit de droom of uit de school-herinneringen.’ Voor de aandachtige kijker zitten de etsen echter vol dubbele symboliek en ironie. Linten die (ver)binden, verwijzen naar vrijheid én macht; bergen, die het vrolijke jodeltourisme zowel oproepen als bekritiseren; onschuldige en uitdagende konijnen, pleisters, piramides, bomen… En dit alles met de uitbundigheid en de bravoure van de technisch begenadigde, enthousiaste jonge kunstenaar. Zowat meteen na zijn studies treedt hij toe tot de befaamde galerie Lens Fine Art, waar op dat moment ook kunstenaars als Marthe Wéry, Raoul De Keyser en Alechinsky exposeren. Wanneer hij in 1976 - hij staat dan net aan het begin van een dertigjarige loopbaan als leraar Grafische Kunsten aan het RHOK in Etterbeek - de drie-jaarlijkse Staatsprijs voor Grafiek ontvangt, is het hek echt van de dam. Het werk van Luc Piron staat niet alleen in de belangstelling van de pers, maar ook van kopers en verzamelaars. Een bliksemcarrière dus, waar veel jonge kunstenaars enkel van kunnen dromen… Toch neemt Luc, na vijf jaar bekendheid en succes, een rigoureuze beslissing: hij verlaat de galerie. In zekere zin het einde van een vroege carrière.
Luc Piron heeft van het succes geproefd, maar wil terug de vrijheid om andere dingen te doen. De Staatsprijs, die als stimulans bedoeld is, maar waar vanuit de kritiek weinig respons op komt, doet hem inzien dat zijn werk aan vernieuwing toe is. Tegelijkertijd verdwijnt het enorme enthousiasme voor grafiek, dat de jaren 1960 en 1970 kenmerkt, op korte termijn zo goed als volledig. Hij legt zich toe op het tekenen. Daarnaast verkent hij ook de mogelijkheden van foto’s, video, performance en zelfs geluidskunst (in samenwerking met Baudouin Oosterlynck ). De belangrijkste wijziging in zijn werk betreft echter niet de techniek, maar het onderwerp. Na de ‘brave’ konijntjes en Zwitserse bergen wijdt hij zich nu volledig aan de bondage. Een ommezwaai die bij velen op onbegrip stuit en op het eerste zicht ook vreemd aandoet, maar die voortkomt uit een helder besef, een radicaal inzicht, dat de rest van zijn loopbaan en zijn leven zal kenmerken. Het besef dat je als kunstenaar vrij moet zijn, het vertrouwde moet verlaten, soms moet dolen en dwalen, om niet in de val van de middelmatigheid te trappen. Natuurlijk geniet hij van de vroege erkenning, die hem geen windeieren legt. Maar tegelijk voelt die meer en meer aan als een harnas, als boeien die hem omsluiten en hem beperken in zijn artistieke uitdrukkingskracht… De verandering van thema gaat daarom meteen gepaard met een vrijere, krachtiger en meer volwassen stijl. Alsof de beheerste en gestroomlijnde energie van jaren nu wordt ontketend. Voor de jonge Luc Piron sluit het bondage thema op dat moment aan bij de tijdsgeest van eind de jaren ’70, met tendensen als de punk en de eerste milieu- en vredesbewegingen. In zijn werk wil hij systemen van menselijk onderwerpen, zowel erotisch als politiek, in een beeldend onderzoek betrekken. Het begint met foto’s van ingebonden stenen en evolueert dan al snel naar foto’s, tekeningen, video’s etc. van een enkel in ‘monnikspij’ geklede, op de meest diverse wijzen ingesnoerde menselijke figuur, vaak de kunstenaar zelf. De bondage-werken roepen onvermijdelijk een aantal bredere, maatschappijkritische en filosofische reflecties op. Over de reductie van de mens tot een anoniem object, over macht en onderwerping, menselijkheid en politiek, eros en thanatos,… Samuel Ijsseling schrijft hierover: ‘De mens verlangt naar (bewegings-)vrijheid maar ook naar gebondenheid. Het meest opvallend is dit op het eerder geestelijke vlak. De mens wil zich aan iemand binden en aan de ander uitleveren. Hij verlangt er ook naar dat iemand zich aan hem bindt en zich uitlevert. Maar ook op zuiver lichamelijk vlak gaat er een aantrekkingskracht van uit. De ervaring belemmerd te zijn in zijn vrijheid wordt gevreesd maar ook begeerd. Koorden en touwen, en voor sommigen ook kettingen en ketens, hebben iets fascinerends. … Opvallend is hier ook dat het christendom als symbool van een bevrijding het kruis gekozen heeft, dat wil zeggen een martelinstrument waaraan een mens is vastgebonden en volkomen machteloos gemaakt. Dit martelwerktuig siert vele huiskamers. Het werk van Luc Piron heeft ongetwijfeld een politieke betekenis omdat het verwijst naar de rapporten van Amnesty International en naar de afschuwelijke verschrikkingen die mensen werden en nog steeds worden aangedaan in kampen en gevangenissen. Toch is de politieke betekenis niet de enige… De mens verlangt er op velerlei wijze naar geboeid te worden. Dit verlangen onder ogen zien kan zelf bevrijdend zijn.’ Daarnaast is het thema natuurlijk ook een – misschien onbewuste - uitdrukking van een persoonlijk gevoel van vast-zitten, een persoonlijke drang naar bevrijding. In de anatomische tekeningen, die Luc Piron begin jaren ’80 maakt naar het werk van Vesalius, gaat hij nog een stap verder. De beschermende omhulsels, die enkel de suggestie opriepen van de gruwel die daaronder plaatsvond, vallen weg. De op het eerste zicht perfect anatomisch-wetenschappelijke tekeningen verwijzen met nummers, sporen van mishandeling etc duidelijk naar de concentratiekampen. Hij groeide op in de buurt van Breendonk…
Midden jaren ’80 laat Piron het thema Bondage voor wat het is. Voor hem is het verhaal verteld. Hij heeft het thema uitgediept en in al zijn uithoeken verkend zolang het hem fascineerde, zolang het voor hem zinvol was om het ‘onderzoek verder te zetten’. Zodra de drang om te maken er niet meer is stopt hij. Dat is vanaf nu zijn filosofie. ‘Je verliest jezelf als je je blijft herhalen. Zolang je je vernieuwt blijf je trouw aan jezelf’. In deze periode verhuist hij van Kessel-Lo naar het landelijke Tielt-Winge. Hij raakt er opnieuw begeesterd door de ervaring van het landschap, en keert zo in zekere zin terug naar zijn eerste liefde, Constable. Tijdens zijn wandelingen neemt hij talrijke indrukken op die hij later verwerkt in schetsen, collages en schilderijen. Het is in deze periode dat Piron het realistische karakter van zijn werk loslaat. In het schetsen vanuit de ervaring en het gevoel ontdekt hij een nieuwe vrijheid. De uitgewerkte tekeningen tonen een onderzoek naar compositie, naar de mogelijkheden van het grafiet en van het thema ‘landschap’. Voor de schilderijen en collages die hij in deze periode maakt is het landschap echter nog slechts de aanleiding. Het kleurgebruik beperkt zich hoofdzakelijk tot een sober zwart en wit, maar verder staat het experiment centraal: het onderzoek betreft nu vooral de vorm, het materiaal, de penseelstreek en de compositie. Na de expliciete en krachtige Bondage-werken kenmerkt deze periode zich door een evolutie naar meer soberheid en uiterlijke rust. Toch blijft ook hier de rusteloze zoeker aanwezig in de grilligheid van de lijn, de vaak oorspronkelijk aangebrachte kleur, die in een verder proces met wit of soms zwart gedempt wordt, de gelaagdheid van elk werk. Het gevecht speelt zich nu echter op een meer persoonlijk, naar binnen gekeerd niveau af. De toeschouwer mag het resultaat bekijken, maar de eigenlijke bestemmeling van het werk is de kunstenaar zelf. Wat hij uitdrukt is de act van het schilderen en de zoektocht die daarmee gepaard gaat. Het spel van krachten, in de bondage-reeks nog uitdrukkelijk een machtsspel, wordt nu abstracter en universeler. Begin jaren ’90 duikt de twijfel weer op: er volgen enkele jaren van innerlijke strijd. De landschappen zetten Piron op een spoor dat twee kanten op kan: ofwel volgt hij de (hem bekende) weg van het figuratieve, ofwel treedt hij in het spoor dat de weggeschilderde landschappen hem tonen. Het wordt dit laatste. ‘Mensen zetten de natuur naar hun hand. Ze snoeien in het landschap. Dat doe ik nu ook.’
Na zo’n tien jaar zet zich dus opnieuw een radicale verandering in in het werk van de kunstenaar. Opnieuw blijkt het onderzoek gevoerd, het veld verkend. Met de radicalisering van de abstractie verlaat hij het figuratieve volledig. Waar hij als jonge kunstenaar uitblonk in de bravoure van de overdaad gaat hij nu op zoek naar een verregaande versobering, vergeestelijking zelfs, van het beeld. De onrust, die in de landschappen nog onderhuids aanwezig was, valt stil. Het doek wordt als een schrale huid, waarop minimale patronen zich in zwart, wit en grijs aftekenen. De vormentaal beperkt zich tot vlakken, lijnen en stippen, maar ontleent haar variatie en kracht aan de diversiteit in technieken en materialen (naast tekeningen en schilderijen keert ook de ets terug) en de soms pasteuse meerlagigheid van zijn schilderijen. Het resultaat is een intiem, ingetogen universum dat in zijn rust een meditatieve diepte oproept. Een voortdurende oefening in loslaten, een zin-geven aan het (bijna) niets. De compositie tot haar essentie herleid. Het landschap dat we nu te zien krijgen is dat van de geest in materie. Het vraagt een volgehouden, strenge concentratie en inspiratie om niet in de val van het puur grafisch-decoratieve te vervallen. Meestal slaagt hij hierin. De reden waarom dit hem lukt, en waarom dit werk hem zelf blijft boeien, is waarschijnlijk dat hij zich toestaat om de zelf opgelegde gestrengheid af en toe los te laten. De lijnen in zijn tekeningen zijn losser, speelser dan in de schilderijen en de grafiek. Het verleent de tekeningen een bijzondere subtiliteit, fragiliteit, die de schilderijen dan weer vinden in de fijne transparantie van de gelaagdheid. We zien hier en daar ook landschappen, tekens en figuren opduiken. De kluizenaar amuseert zich… Hij voelt zich nu meer dan ooit ‘vrij’. Bevrijd ook van de intensieve technische opleiding van vroeger. Zonder innerlijke rust en vrijheid is het niet mogelijk om dit pure, onthechte werk te maken. Het valt niet alleen samen met een fascinatie voor het minimalisme, dat in die periode hoogtij viert, maar ook met een persoonlijke manier van leven, die steeds meer sober en onthecht is. Er is geen weg terug, of toch? Het is een stap die hij telkens opnieuw moet zetten, tegen maatschappelijke trends in. Daarbij is de stille en voortdurende steun van zijn echtgenote, die hem zijn weg laat gaan maar ook zijn eerste ijkpunt is, van groot belang. Net als in de eerdere periodes in zijn oeuvre onderzoekt hij met het geduld en de volharding van een wetenschapper de mogelijkheden van het veld dat voor hem ligt. De nieuwsgierigheid naar de grenzen van zijn eigen uitdrukkingskracht binnen de strenge beperkingen van een minimale vormentaal drijven hem voort. Kan het nog anders? Kan het nog minder? Het experiment brengt hem steeds bij nieuwe uitkomsten. Doen leidt tot vinden. Het is als een kettingreactie: de ene schakel brengt de andere mee. Elke zorgvuldig aangevulde schakel geeft kracht aan het geheel. Maar de ketting mag niet verzwakken… Daarom onderbreekt – of moeten we zeggen voedt - hij de ‘ketting van de leegte’ geregeld met losse projecten en fotografie.
Het Figurenfeld van Alois Wünsche-Mittecker is een beeldenpark en gedenkteken in het Hessental bij Eichstätt in de Duitse deelstaat Beieren. Het omvat 78 levensgrote figuren, als een monument voor de eeuwigheid, een waarschuwing tegen oorlog en geweld. In 2005 neemt hij deel aan het internationale project ‘Erfahren-Erinnern, Figurenfeld’. Samen met drie andere kunstenaars gaat hij de dialoog aan met dit monument van de herinnering. De foto’s van het veld die hij ad random bewerkt met strakke zwarte blokken verwijzen naar de vervreemding van het eigen verleden, de gaten in ons geheugen, alweer de leegte… Luc Piron bewerkt de foto’s niet handmatig, maar met de computer, een techniek waarin hij zich de laatste jaren steeds verder bekwaamt. Zoals steeds gaat het hem niet om de beheersing van de techniek op zich. ‘Wie een techniek niet goed beheerst is eraan ondergeschikt. Als je hem meester bent hervind je je vrijheid en kan je doen wat je zelf wil.’
Omstreeks 2008 vindt de liefde voor de natuur, voor het schilderen en voor het minimale, gestileerde beeld een nieuwe synthese in de reeks ‘Hortus’, waarvoor bloemen uit oude gravures (bv van Basilius Besler, 1613) het motief vormen. De schilderijen bestaan meestal uit twee delen: een – zwart, wit of grijs, monochroom – schilderij en de digitaal bewerkte reproductie van een gravure, waarin zwarte blokken een tegengewicht vormen voor de vaak kleurige motieven. Hoewel door uitvergroting van de rasters de vorm van de bloemen vaak niet meer herkenbaar is, bewaart hij wel hun organische structuur. Sommige beelden krijgen iets van oude röntgenopnamen, van onbestemde fossielen. Het kwetsbare, vergankelijke leven gevat in de koele wetenschappelijke vorm of versteend. Over ‘Round the roses and rosette variations’ zegt Piron zelf: ‘Is het een gesloten poort van het paradijs die door de zwarte minimalistische grafietschilderijen hermetisch wordt afgesloten?’ En ‘Samengevoegd met de fotografische beelden, realistisch of abstract, vormen deze twee aparte, tegengestelde werelden één geheel, zoals goed en kwaad, dag en nacht, paradijs en hel, leven en dood.’ Het toeval speelt hier, naast de leegte, een belangrijke rol.
De reeksen ‘Figurenfeld’ en ‘Hortus’ tonen al dat de keuze van de kunstenaar voor de abstractie, voor ‘de leegte’, niet absoluut is. Anders dan vroeger staat hij zichzelf meer afwisseling toe, wellicht een gevolg van de intussen verworven vrijheid. De fotoreeks rond bomen en landschappen maakt die vrijheid voelbaar. Hij slaagt er hier in om, met de vakkundige bekwaamheid die hem eigen is, de sublieme schoonheid van zijn onderwerp tot leven te laten komen in een sfeer van licht en diepte. De gelaagdheid van het beeld maakt het ruisen van de bladeren, het zachte kraken van takjes, zelfs het vloeien van de sappen door de bomen haast hoorbaar, als in een tijdloos moment. De alchimist van de beginjaren is weer aan het werk, maar nu uiterst subtiel en bescheiden. Met mildheid toont hij ook de Vlaamse liefde voor de hokjesachitectuur en de baksteen, als een aanwezigheid in het landschap. Vervolgens wordt deze pure fotografie voor de schilder-graficus het uitganspunt van een nieuwe reeks composities. Met vaak minimale ingrepen op het oorspronkelijke beeld – meestal een landschap met een eenvoudig bouwwerk erin – zet hij ons op het verkeerde been. Een streep, een transparant vierkant, een zwart vlak. De deconstructie van het beeld is vaak subtiel, doch architecturaal ingrijpend. Opnieuw voelen we de spanning, de menselijke hand, de techniek die in dialoog treedt met de natuur. Alsof hij met zijn shelters de natuur een maatpak aantrekt, een facelift geeft.
En nu… In zijn tuin in het landelijke Tielt-Winge heeft Luc Piron zijn eigen ‘shelter’, galerie H8 x 12. Een ruimte van 8 bij 12 meter. Het licht valt mooi en zacht binnen langs de transparante polyesterpartij die het gebouw in de hoogte omvat. Luc heeft hier heel wat vrienden-kunstenaars ontvangen, maar de ruimte functioneert ook als privé-galerie voor zijn eigen werk. Sinds 2010 blikt hij er terug op zijn oeuvre en probeert zo voor zichzelf en zijn omgeving de afgelopen 40 jaar weer in beeld te brengen. De terugblik brengt heel wat reflectie met zich mee. ‘Hoe ben ik gekomen waar ik nu ben?’ is een vraag die Piron zich herhaaldelijk stelt. En natuurlijk ‘Hoe ga ik nu verder?’ Is er een punt van synthese mogelijk? Kan je als kunstenaar op een bepaald moment stilstaan en alles overschouwen als een logisch geheel? Of zit de logica niet eerder in de gedrevenheid van elk moment, in het zoekend onderweg zijn, intuïtief steeds nieuwe stappen zetten, loslaten en stilaan weer andere vaste grond voelen? De kunstenaar is een levend organisme. Hij start met een vaag idee, dat zich al lezend, tekenend, tastend ontwikkelt, altijd geleid door persoonlijke interesses en ervaring, maar ook door het onbekende dat zich ontvouwt. De periodes die het oeuvre van Luc Piron kenmerken hebben zich telkens volgens deze logica ontwikkeld. De fascinatie, het nog-niet-alles-kennen, het onderzoek, drijft hem om verder te gaan op een ingeslagen weg. Tot het moment komt dat hij weet: het is gezegd. Dan is de drijfveer en het plezier weg. Tijd om aan iets anders te beginnen. Toch blijft loslaten moeilijk. Loslaten is nooit absoluut. Net als in het leven neemt ook de kunstenaar zijn persoonlijke geschiedenis mee. Elk nieuw moment, elke nieuwe stap, is niet denkbaar zonder het voorgaande. De tijd zelf is een creatief proces, telkens nieuw en vernieuwend, maar gaat – in tegenstelling tot de ruimte - slechts in één richting: vanuit het verleden naar de toekomst. In het werk van Luc Piron betekent dit dat we de linten van de vroege etsen in de bondage-reeks terugzien als touwen. Dat de voorliefde voor sobere kleuren en de rusteloze lijnvoering van de geketenden ook de landschappen kenmerken. De leegte kondigt zich aan in de sobere bovenlaag van de landschappen, die ook al het principe van de gelaagdheid inzetten. Figurenfeld, maar nog meer Hortus en de recente fotografie tonen dat de oude liefde voor het landschap en de natuur de kunstenaar blijft inspireren… Luc Piron is nog niet uitverteld. Zijn rijke ervaring als mens en als kunstenaar voedt het rusteloze zoeken. Met ‘de leegte’ is hij nog niet klaar. Het onderzoek loopt verder, tot hij ‘gezegd heeft wat hij wilde zeggen’. Tot hij eerst zichzelf en dan vervolgens ons weer verrast met een nieuwe wending, een nieuw antwoord op de vragen die het leven aan de kunstenaar stelt… Wat is leegte? Wat is toeval?